Cultuur: lezing 'In de taal van Toots'
11/04/25
Muzikale lezing over Toots Thielemans, de muzikant én de mens.
De verwonderde blik van het eeuwige ketje. Het was naast zijn bescheidenheid, humor en muzikale souplesse de belangrijkste reden waarom Toots Thielemans overal zo geliefd was. Drie liefhebbers en connaisseurs brengen zowel anekdotes als mondmuziekjes mee naar het podium van de Lijsterbes, opdat we zijn erfenis niet zouden vergeten.

Tot op het eind vroeg hij zich af: wat ga ik later doen als ik groot ben?
Aan de toog van cd-winkel Marksound worden de verhalen over Toots in een sappig Brussels dialect en met de nodige kwinkslagen aan elkaar gerijgd. Dat kan ook moeilijk anders als je de boezemvrienden Jempi Samyn (68) en Henri ‘Rieke’ Vandenberghe (77) vraagt naar hun persoonlijke ervaringen met de man die met zijn mondharmonica vanuit de Marollen de wereld veroverde. De eerste was lang zijn chauffeur en vertrouwenspersoon. De tweede maakte hem onder andere peter van het Brusselse folk- en jazzfestival Brosella. Met winkeluitbater Mark Steyaert (59), die de lezing in GC de Lijsterbes illustreert met luistermateriaal, is de line-up compleet. Die laatste heeft voor de gelegenheid een halve meter Toots-cd’s voor onze neus opeengestapeld. Maar meer nog dan voor de muziek blijken de tooghangers een boon te hebben voor de mens erachter. ‘Al stond hij in Amerika met de grootste vedetten op het podium, hij is nooit vergeten waar hij vandaan kwam’, zegt Samyn. ‘Tijdens de lezing willen we de indruk wekken dat Toots mee aan tafel zit. We praten Vloms, Frans en Engels door elkaar, à l’improviste, zoals het Brusseleirs betaamt.’
Hoe is Toots in jullie levens gekomen en wat viel jullie daarbij het meest op?
Henri Vandenberghe: ‘Toen ik hem in 1986 op Brosella wilde programmeren, moest ik hem thuis opzoeken omdat hij geen manager had. Dat was toen nog in 12 Grimbergen, achter Douwe Egberts. Later is hij naar La Hulpe verhuisd. ‘Vroeger moesten ze niets van me hebben, nu willen ze allemaal mijn manager worden’, zuchtte hij. Maar ik herinner me vooral hoe klein ik me voelde toen ik aanbelde. ‘Meneer Thielemans’, prevelde ik. Hij stelde me direct op mijn gemak: ‘Zeg maar Tootske, hein.’ Omdat ik aan het verbouwen was, had ik veel oog voor zijn keuken. Hij merkte dat en vroeg: ‘Wil je mijn kamertje ook eens zien? Wacht, ik zal eens horen of Huguette de bedjes al opgemaakt heeft.’ Toen wist ik nog niet dat dat om te lachen was, de kapoen. (hilariteit) Daarna gingen we in de tuin zitten, afhankelijk van hoe de zon stond: ‘Deze kant van de boom is het best, met zicht op de koeien van de voisin’, terwijl Huguette ons een Grimbergen en wat kaas bracht.’
Jempi Samyn: ‘Ook bij mijn eerste bezoek, als interviewer voor De Morgen, klonk het nederig ‘Zeg maar Toots’. Hij gaf vaak antwoorden die ik niet verwachtte. Als hij zei dat ik mijn hemd had mogen strijken, was dat altijd met een knipoog. Ook muzikaal kon hij zich als geen ander aan de situatie aanpassen. Toen hij meespeelde met de Mingus Big Band hoefde Frank Lacy hem nooit iets twee keer te vragen. Hij was meteen mee. In slaap vallen deed hij niet in schokjes, vertelde hij me ooit: ‘Ik transcribeer elke mogelijke standard in een andere key tot mijn ogen dichtvallen.’
Mark Steyaert: ‘Ik kom zelf niet uit een muzikaal nest, maar had zonder het te beseffen een voorkeur voor jazz ontwikkeld, onder andere door de Amerikaanse politiereeks Mannix. Toen ik Toots voor het eerst op tv zag, met de toenmalige BRT Big Band, was ik me amper bewust van wie hij was. Terwijl mijn ouders ‘die djingel djangel’ wilden uitzetten zat ik gebiologeerd te kijken. Pas toen ik achteraf met de winkel begon, heb ik zijn werk beter leren kennen. Tussen de 70.000 jazz-cd’s, die ik in 2012 overnam van een groothandelaar die op pensioen ging, ontdek ik nog altijd opnames met onbekende jazzbands. Hij was daar dan waarschijnlijk toevallig in de studio aanwezig en wilde in ruil voor 200 of 500 dollar wel een streepje mondharmonica spelen. Enkele van die opnames zal ik ook in de Lijsterbes laten horen. Het maffe blijft: één noot en je herkent hem meteen. Hij kon als geen ander met een eenvoudige melodie emotie overbrengen.’
Vandenberghe: ‘Als hij Ne me quitte pas van Jacques Brel speelt, ben ik aan het blèten.’
Samyn: ‘Ik ook.’
Steyaert: ‘Ik ook. Hij is begonnen op accordeon maar hij werd ook een straffe gitarist – ook dat laat ik horen.’
Samyn: ‘De dag dat Toots Larry Adler mondharmonica hoorde spelen in al die Amerikaanse westerns wist hij waar zijn toekomst lag, zo’n licht ‘mondmuziekske’ was goedkoper en hij kon het overal makkelijk meepakken.’
Zijn herkenbare sound opende veel deuren, maar met zijn bekendheid liep hij niet te koop. Hoe kwam dat?
Vandenberghe: ‘Omdat hij altijd dat kind van de Marollen is gebleven. Meer nog dan een goede muzikant heb ik hem altijd een schone mens gevonden.’
Steyaert: ‘Ken je dat YouTube-filmpje waarin je hem niet zo lang na een passage in de talkshow van Ed Sullivan in Amerika, waar toen 20 à 30 miljoen mensen naar keken, in zijn stamcafé Brusselse liedjes ziet zingen?’
Vandenberghe: ‘Voor Brussel Culturele Hoofdstad van Europa 2000 kregen jongeren uit de buurt de kans om bekende Marolliens te interviewen. Toen ik hem zei dat ik ook kon zeggen dat hij in Amerika zat, zei hij resoluut: ‘Nee, nee, voor de Marollen doen we alles!’ Ik herinner me dat hij, na eerst zijn geliefde paling in ’t groen te hebben gegeten bij Chez Jacques op de Vismarkt, nog in slaap is gevallen met zijn hand op zijn mondmuziekje. Maar toen de drie jonge meisjes die hem moesten interviewen, maar waarschijnlijk nog nooit van hem hadden gehoord binnenkwamen, was hij klaarwakker. De schoonste moest naast hem komen zitten. (lacht) Ze wisten niet goed wat hen overkwam, maar toen hij vertelde met welke hiphoppers hij al had samengewerkt vielen de monden open.’
Samyn: ‘Ik was in New York eens bij hem aan het eten toen de bel ging. Het was Stevie Wonder, die een beetje piano kwam spelen. De dag erna: hetzelfde tafereel, maar dan met Billy Joel. Maar eigenlijk was hij daar zelf niet mee bezig. Toen ze hem baron hadden gemaakt en een ring hadden opgestuurd, moest ik komen kijken. ‘Schoon hè,’ zei hij. ‘Maar peins je nu da’k beter ga spelen?’ Huguette had wel nieuwe handgeschreven visitekaartjes gemaakt, met le baron en la baronne. Dat zij content was, was hem het meeste waard.’
Vandenberghe: ‘Hij is peter van Brosella geworden tien jaar voor Jazz Middelheim het hem gevraagd heeft, omdat hij voelde dat die gemoedelijkheid bij ons wel bij hem paste en dat ik hem niet forceerde. Hij zette zichzelf nooit op een piëdestal en moest niets hebben van mensen die voortdurend achter zijn gat liepen. Bij het Toots Tielemans Quartet stond hij vooraan, maar bij anderen zocht hij bewust de schaduw op.
Samyn: ‘‘Ik ga pipike doen’, zei hij als het hem ergens niet aanstond. Maar als dat wel zo was, wist je het meteen. Nadat ik © TDW Op de foto (v.l.n.r.): Mark, Henri en Jempi hem met Wynton Marsalis in contact had gebracht en ze samen een nummer hadden gespeeld, belde hij me met tranen in de ogen: ‘Ik ben al die karamellenjazz zo beu als kou pap. Dit wil ik niet meer doen.’ Die openheid was er altijd. Toen ik tijdens een van onze vele concert- ritten Waka/Jawaka van Frank Zappa opzette, klonk het verbluft: ‘Dat is verdomme de beste bigband die ik ooit gehoord heb! Hoe komt het dat ik die vogel niet ken?’ En hij begon direct mee te spelen.’ (TP)